21 november 2015

Evaluatie Beheer- en onderhoudsvisie watergangen

Op 19 november jl. heeft het Algemeen Bestuur (AB) een kennis genomen van de opgestelde evaluatie Beheer- en Onderhoudsvisie (B&O visie) van de watergangen. Dit was zeer gewenst, omdat de wijzigingen  waartoe besloten is in 2008 en volgens welke methode gewerkt wordt vanaf 2009, nogal wat commentaar oplevert.

De bedoeling van dit agendapunt  is kennis te nemen van de evaluatie van de Beheer- en Onderhoudsvisie (B&O visie) watergangen 2050, deze evaluatie in te brengen bij de beleidsharmonisatie en dat onderwerp met urgentie te behandelen. Dat laatste onderschrijft de SGP.
Hoewel het stuk dus ter kennisname is, is het echter wel zo'n belangrijk stuk dat wij er toch graag wat van zeggen willen.

De B&O visie is door het toenmalige bestuur vastgesteld op 9 juni 2008. Nu begrijpen wij heel goed dat met aannames gewerkt moet worden. Toch verbaast het ons dat alle inschattingen van kosten veel te laag geweest zijn. Er zal dus wat moeten gebeuren. Uit de evaluatie blijken er vele opmerkingen te zijn over het rijden door het land, de ontvangstplicht voor maaisel en de vergoedingsregeling voor gewasderving. Hier zitten ook verschillen met onze fusiepartner. Misschien een goede gelegenheid om zaken die daar tot tevredenheid werken, over te nemen. We denken dan bijvoorbeeld aan het zelf mee laten rijden met één of meer kippers.
Ook horen we in onze omgeving regelmatig dat waterschap Reest en Wieden (WRW) veel minder door (duurdere) gewassen als maïs en aardappelen rijdt.

Natuurvriendelijke oevers blijken veel geld te kosten en broeinesten van meer ongedierte te zijn. Kortom, dit zoveel mogelijk beperken, is ons advies.

Geconstateerd is dat er veel meer plantengroei (incl. riet) in de hoofdwatergangen is dan men destijds gedacht heeft. Je zou denken dat dit vanuit de praktijk altijd wel bekend had kunnen zijn. Hoe heeft men dat zo zwaar kunnen onderschatten?
Kennelijk is er ook een foutieve inschatting gemaakt van de plaats waar het maaisel neergelegd zou worden. Veel meer grondgebruikers kiezen voor deponeren in het land in plaats van op de insteek/slootkant. Dat zou leiden tot een forse productieafname. Het lijkt erop dat min of meer bewust zuinige inschattingen gemaakt zijn om de bestuurlijke acceptatie van de B&O visie in 2008 te vergroten.
Dat geldt ook voor het minder gemakkelijk maken van het werk van de muskusrattenvangers. Zij moeten veel vaker door lange(re) gewassen lopen.

Wat wij ook zeker niet goed vinden, is het verschil van mening dat er nogal eens ontstaat tussen de grondgebruikers en het waterschap over gemaakte afspraken. Dat zal moeten verbeteren. Dat geldt ook voor de communicatie over het beheer en onderhoud.
Ingenomen zijn wij met de waardering van de kennis, wijze van communiceren en vakbekwaamheid van de onderhoudsmedewerkers. Complimenten die de mensen in het veld in hun zak kunnen steken.

Het werkgebied van Groot Salland is al divers. Straks in het Waterschap Drents Overijsselse Delta is dat nog sterker het geval. Dat vraagt om meer maatwerk. Dat komt ook in de evaluatie naar voren. Al eerder heb ik aangegeven hoop te hebben dat dit gaat gebeuren. Toen heb ik ook verwezen naar een interview in Spraakwater (personeelsblad WGS) van april 2015. De geïnterviewde personeelsleden, de chef B&O visie, de teamleider onderhoud en een waterschapsvakman gaven, als ze carte blanche zouden krijgen, unaniem aan dat in de B&O visie van het fusiewaterschap meer maatwerk toegepast zou moeten worden.
In hetzelfde artikel wordt door onze medewerker in het veld als grootste pijnpunt voor de boeren genoemd de overgang van smalspoor naar breedspoor. Ook daar hebben wij eerder de vinger bij gelegd. (Zie behandeling jaarstukken 2014 op deze website).

Het beleid ten aanzien van de waterbergingen is afgelopen jaar verder ontwikkeld en vastgelegd in de beleidsnota 'Naar goed gebruik - Beleid inrichting en beheer waterberging landelijk gebied'. Daarom zou dit in de evaluatie buiten beschouwing gelaten zijn. In de 2e bestuursrapportage lezen wij er echter ook niets van. Bij één van beide stukken zou er wel op ingegaan moeten zijn.

Tenslotte, in de evaluatie missen wij wat de invloed van het gewijzigde onderhoud tot nu toe is op de flora/fauna.

 

Jan Visscher